Werkt het vertrouwensbeginsel nog wel door na een wetswijziging
Bij de aanslagregeling is van belang dat de inspecteur naast de toepassing van de relevante fiscale wetgeving en fiscale rechtspraak rekening houdt met de beginselen van behoorlijk bestuur. Eén van deze beginselen betreft het zogenaamde vertrouwensbeginsel. Het vertrouwensbeginsel speelt bijvoorbeeld een rol als de inspecteur naar aanleiding van de beoordeling van een aangifte inkomstenbelasting een standpunt heeft ingenomen omtrent de fiscale behandeling van een aftrekpost. Veelal kan dit worden afgeleid uit een briefwisseling tussen de inspecteur en de belastingplichtige. De belastingplichtige weet in een dergelijk geval waar hij concreet aan toe is en mag in zo’n situatie er op vertrouwen dat de inspecteur, behoudens wijzigingen in het relevante feitencomplex, dit standpunt ook in opvolgende jaren ongewijzigd zal (moeten) volgen. Vraag is dan of een wetswijziging in een dergelijke situatie het in eerdere jaren opgeroepen vertrouwen opzij kan zetten.
Vermoedelijk tengevolge van de invoering van de Wet IB 2001 had de inspecteur de rente die betrekking had op de hypotheekverhoging niet meer in aftrek toegestaan als “eigenwoningrente” maar gedeeltelijk (50%) nog wel als aftrekbare kosten bij de bepaling van het resultaat uit overige werkzaamheden (het pand werd immers verhuurd aan de eigen BV).
Belanghebbende vocht deze beslissing van de inspecteur aan met een beroep op het vertrouwensbeginsel en verwees naar de behandeling van de aangifte over de jaren 1997-2000. De rechtbank Breda volgde het door de inspecteur ingenomen standpunt met de stellingname dat als gevolg van de wetswijziging in 2001 door belanghebbende geen beroep meer kon worden gedaan op de fiscale behandeling van de geclaimde renteaftrek tot en met het jaar 2000. Het Hof Den Bosch maakte echter korte metten met deze beslissing van de rechtbank Breda. Volgens het Hof was tengevolge van de in 2000 gevoerde briefwisseling sprake geweest van een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur waarop belanghebbende mocht vertrouwen. Bovendien oordeelde het Hof dat de behandeling van eigenwoningrente vanaf 2001, ondanks de afwijkingen ten opzichte van de regeling tot 2001, geen fundamenteel andere regeling betreft. De staatssecretaris zag af van het instellen van cassatieberoep en benadrukte daarbij dat de beoordeling van de vraag of een schuld is aan te merken als een eigenwoningschuld onder de Wet IB 2001 niet wezenlijk anders is dan onder de Wet IB 1964.
De inspecteur moest dus de aftrek van de rente als eigenwoningrente toestaan. Het vertrouwen werkt echter niet onbeperkt door naar de toekomst: De inspecteur kan het door hem verwekte vertrouwen wel opzeggen maar hij moet daarbij een redelijke termijn geven zodat de opzegging pas gevolgen heeft voor de aanslag van een jaar waarvoor de belastingplichtige nog geen aangifte heeft ingediend.
Het is goed denkbaar dat veel van dit soort zaken nog niet duidelijk in beeld zijn gekomen bij de inspecteur. Het is dan een geruststellende gedachte dat ook de staatssecretaris vindt dat in dit soort situaties op het verleden niet kan worden teruggekomen.
Bron: Hof ’s-Hertogenosch, MK 111, 22 februari 2008, nr. 06/00278
Geplaatst op: maandag 5 januari 2009 om 08:29 uur