Vertraging geen reden voor matiging heffingsrente

Bij vertraging in de afhandeling van een aangifte hoeft de Belastingdienst de heffingsrente op de (voorlopige) aanslag meestal niet te matigen. De heffingsrente is namelijk geen ‘strafheffing’, maar een vergoeding voor de Belastingdienst als geldschieter. Als de Belastingdienst door haar eigen fout eerst te veel teruggeeft, kan zij wel verplicht zijn bij de latere terugvordering de heffingsrente te matigen. Onlangs zijn hier twee uitspraken over geweest.

In de eerste situatie verzoekt een man om matiging van de heffingsrente, omdat hij 9 maanden langer op zijn aanslag moest wachten dan zijn vrouw. Dat is echter geen reden voor matiging. Ook had hij er niet om verzocht dat de Belastingdienst binnen 3 maanden een aanslag vaststelde. Een beroep op het beleid dat de Belastingdienst voert, ging dus niet op. 

In het tweede geval heeft de Belastingdienst na het indienen van de aangifte van een Nederlandse grensarbeider (deze man werkte in België) een voorlopige teruggaaf uitbetaald. Deze teruggaaf is te hoog vastgesteld. Op de definitieve aanslag moet de grensarbeider een bedrag met heffingsrente terugbetalen. De grensarbeider is het met deze heffingsrente niet eens. De Rechtbank Breda overweegt dat de inspecteur bij het berekenen van de voorlopige teruggaaf bewust is afgeweken van het wettelijke en verdragsrechtelijke systeem. Deze berekening vindt de rechtbank ook zo complex, dat de grensarbeider niet had hoeven te weten dat hij te veel terugkreeg. Hierdoor is het rentenadeel geheel aan de inspecteur te wijten en komt de heffingsrente te vervallen.

Wilt u een matiging van de heffingsrente? Verzoek dan schriftelijk aan de Belastingdienst de belastingaanslag binnen 3 maanden vast te stellen. Is de Belastingdienst dan toch te laat, dan moet zij de heffingsrente matigen. Dit geldt ook als u door een fout van de Belastingdienst te veel terug ontvangt en u dit niet hoefde te weten.

Bron: Gerechtshof Arnhem, 22 oktober 2007, 06/002266
         Rechtbank Breda, 17 september 2007, 07/00270
         Besluit van 24 oktober 2001, nr. CPP2001/2110


© College Belastingadviseurs  

Geplaatst op: vrijdag 2 mei 2008 om 08:45 uur
terug