Aanslag vernietigd omdat uitstel stilzwijgend was verleend / geen teruggaaf voorheffingen

De aanslag inkomstenbelasting 2001 van een belastingplichtige moest uiterlijk op 31 december 2004 worden opgelegd, tenzij hem uitstel was verleend voor het doen van aangifte. De aanslag is opgelegd in april 2005, derhalve na de driejaarstermijn van artikel 11, lid 3 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
De inspecteur stelt dat uitstel is verleend tot 1 januari 2003 zodat de driejaarstermijn is verlengd met negen maanden en de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag is komen te vervallen op 1 oktober 2005. De belastingplichtige erkent dat om uitstel is verzocht, maar bestrijdt dat dit uitstel is verleend op een voor hem kenbare wijze.

 

Rechtbank Haarlem oordeelt dat de inspecteur met het enkel overleggen van schermprints uit de eigen administratie onvoldoende aannemelijk maakt dat uitstel is verleend en concludeert dat de aanslag te laat is opgelegd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 1997, nr. 31.872 volgt dat niet van belang is of de belastingplichtige kon afleiden dat stilzwijgend uitstel was verleend.

De Rechtbank verwerpt het standpunt van de belastingplichtige dat de in de aanslag verrekende voorheffing dient te worden teruggegeven nu de aanslag wordt vernietigd. De overschrijding van de aanslagtermijn brengt immers niet met zich mee dat de belastingschuld teniet gaat. Aangezien de voorheffingen het bedrag van de materiële belastingschuld niet overtreffen, is er geen reden voor enige teruggave van voorheffingen.

Bron: Uitspraak Rechtbank Haarlem - [20-11-2007] - 06/11972 (BC3826) - [20-2-2008]

Geplaatst op: donderdag 21 februari 2008 om 08:12 uur
terug